5 juni 2017

Hoe zit dat nu met die aangeboren ideeën?


In het begin van het zesde onderhoud (zie vorig stukje) had de graaf enkele duidelijke uitspraken over John Locke gedaan, zoals bijvoorbeeld: «Croyez-moi, ne vous fiez point à Locke qui n’a jamais rien compris à fond.» Neem het van mij aan: verlaat u niet op Locke want nooit heeft die iets terdege begrepen.
Locke had geschreven dat er geen aangeboren ideeën bestonden (tabula rasa), en dat kon de graaf (Maistre zelf) natuurlijk niet hebben. Maar de ridder, een jonge officier die graag oorlog voert maar filosofisch niet zo beslagen is als zijn gesprekspartners, stelt al plagend soms een naïeve vraag, en verwacht dan een kort en duidelijk, ‘militair’ antwoord. Hier wilde hij weten wat er nu zo verwerpelijk en verkeerd was aan die opvatting van Locke:

De graaf: Oh u alweer! U heeft nog nooit iets in de weg kunnen staan, maar om op deze discussie in te gaan ben ik beducht, en ik heb daar mijn redenen voor. Maar als u me wat moed wil geven, begin dan alstublieft met te gaan zitten. U hebt een soort onrust die mij onrustig maakt. Ik weet niet wat voor kwelgeest het is die u gedurig steekt, maar dat u geen tien minuten kunt stilzitten is wel zeker. Meestal moeten mijn woorden u achtervolgen zoals de hagel op zoek gaat naar een vogel in volle vlucht. Wat ik u te vertellen heb zou wel eens heel goed op een sermoen kunnen lijken, en dus moet u me zittend aanhoren. – Goed zo. Welnu mijn beste ridder, laat ons als u dat goedvindt in alle openheid beginnen. Zegt u mij eens rechttoe rechtaan: hebt u Locke gelezen?
De ridder: Nee, nooit. Ik heb geen reden om u dat te verbergen. Alleen herinner ik me dat ik hem op een dag heb opengeslagen, op de buiten, op een regendag, maar dat was enkel om mij een houding te geven.
De graaf: Het is niet zo dat ik u altijd wil beknorren: soms hebt u van die rake uitdrukkingen, en inderdaad, dat boek van Locke wordt bijna nooit ter hand genomen en opengeslagen, of het moet zijn om zich een houding te geven. Onder de serieuze werken zijn er geen die nog minder gelezen worden. Een van mijn grote nieuwsgierigheden, maar nooit zal eraan worden voldaan, is dat ik graag zou weten hoeveel mensen in Parijs het van voren naar achteren gelezen hebben, het Essay over de menselijke natuur. Men spreekt erover en men citeert hem veel, en altijd moet je dan iemand op zijn woord geloven. Ikzelf ook, zoals zovele anderen, heb er onverschrokken over gesproken zonder dat ik hem gelezen had. Maar ten langen leste, omdat ik mij het recht wilde verzekeren om er in geweten iets over te zeggen, ik bedoel met diepe en volle kennis van zaken, heb ik het rustig van het eerste tot het laatste woord gelezen, met de pen in de hand,
…maar vijftig was ik, toen me dat overkwam,*
en ik meen dat ik me in heel mijn leven nooit zo stierlijk heb verveeld. Maar u kent mijn heldhaftigheid in die omstandigheden.
De ridder: En of ik die ken! heb ik u vorig jaar niet in-octavo een dodelijk Duits werk zien lezen over de Apocalyps?** ik herinner me, dat toen ik zag dat u het werk uit had, blakend van leven en gezondheid, ik u gezegd heb dat men u na een dergelijke beproeving mocht vergelijken met een kanon dat een schot met dubbele lading had doorstaan.
______________


* In de noten lezen we dat dit een pastiche is op een vers van zekere Piron uit La Métromanie (1738): «Et j’avais quarante ans quand cela m’arriva.»

** Maistre had in 1809 „Die Siegesgeschichte der christlichen Religion in einer gemeinnützigen Erklärung der Offenbarung Johannis“ van de oogarts Johann Heinrich Jung-Stilling gelezen (in‑8°, Nürnberg, 1799). De graaf verzekert de ridder dat dit werk ontspanningslectuur was naast An Essay Concerning Human Understanding.

Joseph de Maistre, Œuvres. Texte établi, annoté et présenté par Pierre Glaudes; Paris, Éditions Robert Laffont, 2007 (Collection Bouquins).

Geen opmerkingen:

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html