11 februari 2014

Afgeleide literaire roem


Algemeen gesproken zal wie zelf geen boeken schrijft weinig kans maken om zich in het geheugen van het nageslacht te nestelen. Dit is onrechtvaardig, maar zo is het. Desnoods kun je misschien een beroemde misdadiger worden, of een beroemde voetballer, of een beroemde filmspeler maar ook dan is het geheugen kort.
Literaire roem blijft de beste verzekering. Hoe moet je die verwerven als je zelf niet schrijft?

Hier kunnen we te rade gaan bij Salomon Heine, destijds bankier in Hamburg en na Rothschild de rijkste man van Duitsland. Zijn neefje Heinrich was in 1830 naar Parijs uitgeweken en leefde daar van zijn pen. Hoogstens twee of drie keer per week ging hij naar de opera, en vooraf of nadien werd er iets gegeten in een goed restaurant. Alles bijeen een armoedig bestaan dus.
Zijn oom had hier begrip voor en bezorgde hem een flinke toelage, op te nemen in het Parijse filiaal van Rothschild. Die toelage was een beetje aan de krappe kant vond Heinrich, maar hij schreef voor zijn oom toch het onsterfelijke gedicht : “Das neue israelitische Hospital zu Hamburg” (te vinden in “Neue Gedichte”). 
Salomon had met zijn onmetelijke geldmiddelen namelijk (de eerste regel van het gedicht) “Ein Hospital für arme, kranke Juden” laten bouwen. En Salomon kon tegen een stootje want wat Heinrich hem nadien schreef, dat nam hij met de glimlach: dat oompje nog zo rijk mocht zijn, zijn enige kans op onsterfelijkheid waren de gedichten waarin hij, arme Heinrich, Salomon roemde. Heinrich zou gelijk krijgen en Salomon wist dat.

Wat wil nu het geval? Al pleeg ikzelf geen opmerkelijke misdaden en voetbal ik niet, terwijl ik ook geen boeken schrijf, toch is in literaire zin mijn voortbestaan verzekerd. Tweevoudig verzekerd zelfs, want in het jongste boek van Benno Barnard, kom ik tot mijn genoegen enkele malen voor. Niet dat ik Barnard hiervoor nodig had, want tien jaar geleden al schreef Pol Hoste het volgende, zo goed als geheel op waarheid berustende verhaal: 

In Brussel nam ik eens de trein naar Gent. Niets bijzonders. Al verteld. Twee reizigers maakten kennis met elkaar op het perron van het centraal station. De trein bracht hen niet naar de aangekondigde bestemming. Waar ze uitstapten was het station gesloten. Tien uur, en winteravond.
‘We kunnen het gedicht niet meer zien,’ zei ik. Alle lichten zijn gedoofd, ijsbloemen op de ruiten. We besloten ons wat op te warmen in café De Lustige Reizigers. Het bleek het lokaal van een duivenmaatschappij. Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Maatschappij der Belgische Spoorwegen. 
Met de laatste trein keerden we terug naar de plaats van vertrek en maakten van onze ontmoeting gebruik om orde op zaken te stellen. Ik vermeld de torso’s in de gangen van het Belgische parlement en de Nederlandse Academie voor Taal- en Letterkunde. Ik vermeld het geoxideerde, in brons uitgevoerde gedicht van Guido Gezelle in de wachtzaal van het spoorwegstation Denderleeuw en de groen, bruin gerookte, kale hoofden boven de schaakborden in hotel Den IJzer te Gent. Leopoldisten.
‘Weet u dat men heeft geweigerd om te veronderstellen dat hij Heine zou hebben gelezen?’
‘Bedoelt u dat er een verband zou kunnen zijn tussen zijn Kerkhofblommen en Les Fleurs du Mal?’
‘Ik heb het over Heine. Men is niet eens bereid om zelfs maar in overweging te nemen dat de mogelijkheid zou bestaan dat Gezelle Heine heeft gelezen. Al heb ik daar bewijzen voor gevonden.’
Gezelle? Ik denk niet dat mijn moeder ooit heeft geprobeerd om haar rationele overwegingen te scheiden van haar waandenkbeelden. […]

Montréal
Carnet II
Prometheus, Amsterdam 2003,  pp.154-5

Misschien vindt u dit een duister gesprek en ziet u het verband niet, lezer, maar het heeft inderdaad plaatsgevonden in de trein toen. Pol Hoste en ik waren inderdaad op weg naar Gent, vanuit Brussel Centraal, maar door een verkeerde aankondiging op het perron waren wij “verdwaalde reizigers” geworden en zaten we in een trein op weg naar, ik meen Charleroi.
Ons gesprek navertellen is uitgesloten. Wat ik kan zeggen: het was een lang gesprek want wij zijn uiteindelijk via Moeskroen nog net voor sluitingstijd in Gent Sint-Pieters geraakt. Gezelle en Heine waren een tijdje onze metgezellen. En ook het Schrijverke en de Libelle.


5 opmerkingen:

Anoniem zei

En het derde fotootje? Wat is de context met het columpje?

Marc Vanfraechem zei

Die context is zonneklaar voor wie de link onderaan aanklikt, en vervolgens naar het gedicht Die Libelle gaat. Ik koos toch overduidelijk voor een afbeelding van dat insect ?

Anoniem zei

Echt overduidelijk.... Ik zal er maar verder niks dieptepsychologisch achter zoeken.

Marc Vanfraechem zei

anonieme (waarom reageren mensen anoniem ook?): als je het gedicht had gelezen, dan zou je weten dat mijn afbeelding daar een resumé van is.

Anoniem zei

Toevallig nog eens langsgekomen....
Ik vind je wel grappig eigenlijk.
En ik moet toegeven dat jouw fotootje een overduidelijke afbeelding is van dat insect.....
Alleen ben ik te dom en te onbeduidend om dat te merken. Bedankt voor de les.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html