15 maart 2011

Over Parijse Schipperskwartieren

.
De Duitse auteur Philipp Blom heeft groot succes met zijn boek A Wicked Company, vertaald als Het verdorven genootschap, hier eerder besproken. Dat boek beschrijft het achttiende-eeuwse salon van baron d'Holbach, waar vrijdenkers uit heel Europa elkaar troffen.

Een buitenbeentje onder de gasten daar, en bij Blom een randfiguur was de abbé Ferdinando Galiani. Die was secretaris van de ambassadeur van Napels, maar na tien jaar dienst werd hij door zijn koning teruggeroepen, en dat speet hem verschrikkelijk want naast Parijs was Napels een vergeten gat vond hij. Deze ongelukkige gang van zaken leverde voor ons wel een schitterende en jarenlange correspondentie op met al zijn Parijse vrienden. Veel van die brieven zijn bewaard en gepubliceerd, en zij vormen een bijzonder charmante encyclopedie van hun tijd.
Vorige week lazen we hier hoe kolonel al-Gaddafi over prostitutie denkt. Een probleem van de stad zei hij. In het Parijs van de achttiende eeuw dacht men er net zo over, en men overwoog om de rosse buurten te saneren en die industrie in een soort Eros-hotel te centraliseren.
Rétif de la Bretonne, bekend van onder meer zijn erotische romans, liet hierover in 1769 anoniem een boek verschijnen onder de titel: “De pornograaf, of opvattingen van een man van de wereld over een reglement voor de prostituees, om het onheil te voorkomen dat door het statuut der publieke vrouwen veroorzaakt wordt, met historische noten ter staving.”

Louise d’Épinay, de lievelingscorrespondente van Galiani, gelooft niet erg in zijn voorstellen, en zij schrijft:
À Paris ce 29 7bre 1769.
Mon charmant abbé, […] is het niet ongelooflijk dat een man met stijl, ideeën, die zijn talen kent en de zeden van oude tijden, zijn tijd doorbrengt met het taxeren van de sletten van het Koninkrijk, dat hij hen klasseert, een tarief voor hun charmes opstelt, een gebouw voor hen wil neerzetten en er een regel invoeren, zo doordacht dat geen enkele stichter van een klooster hem dit ooit heeft voorgedaan.
Als een vorst dit project zou uitvoeren, uit zorg voor de gezondheid van zijn onderdanen, dan zal de zekerheid van het veilige genot, samen met de zin voor luxe, het aantal vrijgezellen oneindig doen toenemen, en de galanterieën voor de overige vrouwen zullen uitdoven. De oude zeden gelden dan weer: de vrouwen blijven binnenshuis en de mannen gaan naar het cabaret. Onze liefdesdichters bezingen de deugdzaamheid van Laïs; redenaars en historici loven deugdzame echtgenotes en moeders; de filosofen vermanen de jongelui, zoals Cato dat deed: macte virtute esto huc melius juvenes descendere quam alienas permolere uxores. (Bravo, flink zo! jonge kerels kunnen beter daar afstappen, dan dat ze andermans vrouwen met hun stamper bewerken)
Mme d'Épinay citeert hier vrij uit Horatius’ Satiren, en zij besluit: Winnen we daar wel iets bij? Vertelt u me dat eens abbé?
Y gagnerait-on? Dites-moi cela l'abbé?
Ferdinando Galiani
Louise d’Épinay
Correspondance I, 1769-1770
Les Éditions Desjonquères, 1992

Stukje verschenen in de Knack van 16 maart

Sermonum, Liber primus II, 30: “macte virtute esto” inquit sententia dia Catonis: “nam simul ac venas inflavit taetra libido, huc iuvenes aequum est descendere, non alienas permolere uxores.”
"Een zegen op uw goede daad," luidt Cato's eerbiedwaardige uitspraak; "want als schandelijke passie de aderen heeft doen zwellen, is het goed dat jongemannen hierheen komen, in plaats van te knoeien met andermans vrouwen."


1 opmerking:

traveller zei

Beste Marc,

Er is dus sinds de klassieke oudheid niets nieuws onder de zon.
Alleen kent onze jeugd de klassieke oudheid niet meer.

Peoficiat voor je permanente streven naar een ongelooflijk zuiver taalgebruik en een hoogstaande ideeën sprokkel, jouw selecties uit de klassieke Europese literatuur zijn een verrijking.
Een echt gemeende "dank u".

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html