6 februari 2005

De Standaard van 1 februari: "Normen en Zwaarden": Reynebeau als "maître à penser"

.
Il dit n'importe quoi
Marc Reynebeau denkt dat niet alle gedragsregels die voor een samenleving van belang zijn, ook in haar wetteksten terug te vinden zijn. Er zijn altijd ongeschreven regels zegt hij. Dat is een juiste, zij het voor de hand liggende gedachte van hem.
Marc Reynebeau denkt tegelijk ook het omgekeerde, namelijk dat alle normen en waarden die in een samenleving van belang zijn wel degelijk in de wetten van die samenleving ingeschreven staan. Die gedachte is belachelijk.

Wellicht gaan er in zijn borst twee zielen schuil, want welk ander besluit kan hieruit volgen dan: il dit tout et le contraire de tout ? Over twee proposities zegt de logica: er kan niet tegelijk (p) én (niet-p). Als een bepaalde bewering voor waar wordt geacht, en in de loop van bijvoorbeeld een bewijsvoering blijkt dat ook de negatie daarvan waar moet zijn, dan kun je net zo goed gelijk wát beweren: n’importe quoi.

Nu mogen we niet uitsluiten dat Reynebeau zich in zijn stukje ongelukkig, of zelfs slecht heeft uitgedrukt, dat hij niet goed uit zijn woorden is gekomen. Zijn schrijfstijl wil wel eens onprecies en wankel zijn. Misschien is vlot en ironisch een vriendelijker omschrijving: als lezer vermoed je vaak dat er bij de columnist een intuïtieve gedachtegang aanwezig is, maar voor een precieze formulering moet je zélf instaan. Hopelijk gaat het om puur onvermogen aan Reynebeaus kant, en zit er geen kwaad achter zijn gebrekkige stijl, maar hoe dan ook zijn er perverse gevolgen: met zijn manier van formuleren kan hij achteraf nog alle kanten uit want zoals de ouden zeiden: ex falso omnia sequitur.
Van iemand die wat graag een slag om de arm houdt, zegt de Fransman: on ne peut plaire à tout le monde et son père. Nu is mijn onuitgesproken vermoeden dat Reynebeau zich graag in vaagheden hult omdat hij zo enkele achterpoortjes openhoudt, en later altijd kan zeggen dat het domme leesvee zijn scherpe gedachten, ofwel zijn suprême ironie niet heeft doorgehad. Hij loopt zó ver voor op de kudde!

Goed, maar wat schreef onze columnist nu, de eerste februari in de Standaard?
Eerst zijn bewering dat niét alles in de wet staat: “Voor zo'n afweging heeft niemand een wet nodig. Iedereen gaat ervan uit dat beleefdheidsregels – achteraan aansluiten in de rij, je plaats afstaan aan een oudje, de deur voor anderen openhouden – vanzelfsprekend worden opgevolgd.”

Nu de tweede bewering, dat alles wél in de wet staat, een bewering aan het adres van Marino Keulen. Die minister dacht dat er expliciete, geschreven eisen mochten worden gesteld aan nieuwkomers in ons land, dat je bijvoorbeeld taaleisen kon stellen. Er moest volgens de minister een commissie komen die dat allemaal op papier zou zetten.

Neen, zegt Reynebeau vijftien regels verder: “De commissie moet maar de grondwet en de rest van de wetgeverij overschrijven. Want daarin staat al alles wat de samenleving belangrijk vindt aan normen en waarden, wat we graag willen en wat we absoluut niet kunnen hebben.”
Laten wij het even niet hebben over het bedenkelijke, anti-democratische taalgebruik van de heer Reynebeau, over zijn ironische en spitse taalgebruik moet ik beter zeggen: woorden als “wetgeverij” bedoel ik... Maar zullen wij een man die in één dun, zij het langdradig kolommetje zichzelf meteen al tegenspreekt, verder nog ernstig nemen?

Ironie is een moeilijk genre, en het veronderstelt bij de auteur een beheersing van de eerste stijl, de enkelvoudige stijl van de mededeling. Een soort propædeuse tot de journalistiek en tot het denken in het algemeen is het enige wat ik Reynebeau kan aanbevelen: een degelijke cursus formele logica.
Is daar geld voor bij de Standaard?
o-o-o-o-o
...outre qu’il est absurde (ce qui ne ferait pas grand-chose),
il est très long et monotone (ce qui est insupportable).

Ferdinando Galiani, 1771.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html